Pagina's

maandag 16 december 2013

Tijd voor een Sprookje

Ik lees sinds kort verhaaltjes voor voor mijn zoontje. Een goede reden om jullie te laten kennismaken met mijn lievelingssprookje.

Het meisje met de zwavelstokjes 


Er was eens een arm, klein meisje dat eenzaam door de stad dwaalde. Het was oudejaarsavond en het sneeuwde al de hele dag. Het meisje moest van haar ouders zwavelstokjes verkopen.
‘s Morgens was ze van huis gegaan met de veel te grote sloffen van haar moeder aan haar voeten. Haar ouders waren te arm om schoenen te kopen. Bij het oversteken werd ze bijna omvergereden door een rijtuig en ze verloor daarbij haar sloffen. Eentje zag ze nergens meer en een kwajongen rende er met de andere vandoor.
Nu liep het meisje al uren op haar blote voetjes door de sneeuw en ze had nog niet één zwavelstokje verkocht. Ze had het heel erg koud, maar durfde niet naar huis te gaan. Haar vader zou haar zeker straf geven als ze zonder een paar geldstukken thuiskwam. Zeker nu ze ook nog haar moeders sloffen kwijtgeraakt was.
In de huizen brandden kaarsen en als het meisje door de ramen naar binnen keek, zag ze overal prachtig verlichte kerstbomen. Ze rook gebraden gans en hoorde kinderen zingen en lachen. Die zaten gezellig binnen bij een warme kachel. Het was tenslotte oudjaar en iedereen vierde feest. Hoe anders was het bij haar thuis, waar de koude wind door de kieren gierde. Waar geen kachel was en alle dekens vochtig en klam waren …
Het meisje had honger en dorst en ze was moe. In een hoekje tussen twee huizen ging ze ineengedoken zitten. Haar handen en voeten waren gevoelloos geworden van de kou en het ging nog harder sneeuwen. Ach, kon ze zich maar even warmen …
Ze keek naar de bundel zwavelstokjes die ze in haar ijskoude handen hield. Zou ze het durven er een aan te steken? Eentje maar?
Rrroetsj! Het meisje streek een zwavelstokje langs de muur. O, wat brandde dat prachtig! Ze hield haar hand om de vlam en dat gaf een wonderlijk schijnsel. Het leek wel of ze voor een grote warme kachel zat, net als de mensen in de huizen. Ze kon de kachel echt zien!
Maar helaas, het zwavelstokje was algauw opgebrand en het beeld verdween. Zou ze er nog een aan durven te steken? Misschien kwam de kachel dan weer terug.
Rrroetsj! Het tweede stokje brandde nog mooier dan het eerste. En kijk, waar het licht op de muur viel, werd die doorzichtig. Ze kon in de gezellige kamer kijken en zag een heerlijk feestmaal op tafel staan. Hé, de grote gebraden gans die daar lag, leek wel te leven! Hij stond op van de schaal en deed een dansje op de tafel. Het was zo’n grappig gezicht dat het meisje voor de eerste keer die dag moest lachen.
Maar toen het zwavelstokje uitging, verdween de dansende gebraden gans.
Snel stak ze een derde stokje aan. Rrroetsj! Kijk nou, een grote kerstboom verscheen voor haar ogen. Een schitterende boom met prachtige glazen ballen en engeltjes erin. Wel duizend twinkelende lichtjes straalden zo vredig in de takken, dat meisje haar koude handen ernaar uitstak.
Maar zodra de vlam uitging, vervaagde de kerstboom en de lichtjes stegen op, hoog in de donkere lucht. Het leken wel heldere sterren. Eén ervan viel en maakte een vurige streep naar beneden.
‘Nu sterft er iemand,’ zei het meisje en opeens dacht ze aan haar grootmoeder. Toen die nog leefde, keken ze vaak samen naar de sterrenhemel. En als ze een ster zagen vallen, zei grootmoeder altijd :
Een vallende ster 
Een ziel gaat op reis 
Naar hemelse vrede 
Naar Gods paradijs
Het meisje glimlachte bij die herinnering. O, wat miste ze haar grootmoeder! Sinds zij gestorven was, dacht ze elke dag aan haar.
Ze streek een vierde zwavelstokje langs de muur en in het licht van de vlam verscheen het lieve gezicht van haar grootmoeder. Ze lachte naar haar kleinkind en strekte een hand naar haar uit. Het meisje riep: ‘Ach lieve grootmoeder, neem mij met je mee! Ik weet dat je weg zult zijn zodra het vlammetje dooft. Net als de kachel, de gans en de kerstboom!’
Haastig stak ze de hele bundel zwavelstokjes aan. Ze wilde koste wat het kost het beeld van haar grootmoeder vasthouden. En in het felle licht dat toen ontstond, zag het meisje haar voor zich staan. Zo groot, zo mooi, zo lief. Grootmoeder nam haar kleinkind in haar armen en samen stegen ze op. Hoger en hoger en hoger. Naar de hemel, waar geen armoede is. Geen honger, dorst of kou.
Heel vroeg in de ochtend, op de eerste dag van het nieuwe jaar, vonden voorbijgangers het meisje in een hoekje tussen twee huizen in de sneeuw. Ze was doodgevroren. Om haar heen lagen een heleboel opgebrande zwavelstokjes.
‘Kijk, die arme stakker,’ zeiden de mensen tegen elkaar. ‘Ze heeft zich nog proberen te warmen.
‘En toch ziet ze er gelukkig uit; zei er een. Want het wonderlijke was, dat het meisje een heel tevreden glimlach om haar lippen had.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten